Ik zie haar. Ze ziet er zacht en opdringend uit. Ik zou haar zo in mijn armen willen nemen en vasthouden maar ze is nog niet binnen. Met een zwierige zwaai van haar rok neemt ze de bocht tussen de terrasstoelen en komt mijn kant op. Ik zit aan hetzelfde tafeltje als de vorige keer. Toen was ik zo opgewonden dat ik niet begreep dat ze de volgende dag bedoelde. Ik heb daar zitten wachten op iemand die niet zou komen. Onze eerste ontmoeting was al een misverstand. Station Driebergen. Zij kwam van de kant van Bunnik en stond bij de fietsenstalling te wachten. Ik stond aan de andere kant te wachten, bij de weg naar Utrecht. We hebben bijna een kwartier op elkaar staan wachten. Vervolgens heb ik haar gezocht en gevonden. Volgens mij ben ik haar toen voorgoed verloren.
Nu komt ze aanlopen. Het is een vreemd soort opwinding die mij zorgen maakt. Ik heb mezelf niet onder controle. Ik weet niet wat ik wil of wat ik moet doen. Mijn gevoel staat op de automatische piloot. Soms zijn er van die momenten in mijn leven dan lijkt het moment belangrijker dan mijn leven. Laat maar gaan.
Ergens land ik wel weer.
Het zijn de verhalen en de gedichten die vertellen over wat ik gedaan, gevoeld en beleefd heb.
Verhalen die ergens uit ontstaan en de vorm krijgen van ritme en regelmaat. Op zoek naar harmonie in de woorden en op zoek naar het ritme van de leugen.